Inhoudsopgave
Op dinsdagavond 24 juni 1941 vond op de Maas een ‘vreeselijk ongeluk’ plaats. Om meer precies te zijn ‘aan den Wijker-oever, voorbij het Waterpoortje ter hoogte van den Maaspuntweg, voorbij de Ceramique’. Een roeiboot met twaalf opvarenden, waaronder acht kinderen, was omgeslagen. Alle passagiers kwamen daardoor in het water terecht. Twee drenkelingen zouden niet meer levend uit het water komen. Volgens de Franeker Courant (27 juni 1941) was de boot ‘op onverantwoordelijke wijze overbelast’ en bestond bovendien het vermoeden dat de boot lek was.

Een ‘warmen Dinsdagavond’
Volgens de Limburger Koerier (25 juni 1941), waarvan het hoofdkantoor was gevestigd op het adres Wolfstraat 17, was die vierentwintigste juni een ‘warmen Dinsdagavond’. De eigenaar van de roeiboot had enkele kennissen en vrienden een plezier willen doen door hen mee te nemen op een boottocht ‘op het koelere watervlak der Maas’. Omstreeks half tien sloeg de ‘visschersboot’ om. Blijkbaar had de boot water geschept, waardoor aan boord paniek was ontstaan. Het gevolg was dat de boot ‘hevig deinende bewegingen’ ging maken, vol met water liep en vervolgens omsloeg. ‘Alle inzittenden raakten te water, in den ook hier nog vrij zwaren Maasstroom’, zo schreef de Limburger Koerier. Blijkbaar kon geen van de twaalf opvarenden zwemmen. Volgens de Limburger Koerier waren het ‘vreeselijke oogenblikken, toen de acht kinderen en de vier volwassenen, in het water, met een dreigenden dood worstelend, om hulp riepen en schreeuwden en het publiek langs beide Maas-oevers vol ontzetting het gebeurde moest aanzien’.
Een ‘Duitsch militair’
‘Schippers in bootjes, een Duitsch militair en burgers pakten het reddingswerk krachtig aan’, zo lezen we in het Algemeen Handelsblad (25 juni 1941). De Nieuwe Apeldoornsche Courant (25 juni 1941) wist te melden dat het aan dit krachtige reddingswerk te danken was ‘dat in korten tijd tien personen uit het water konden worden opgehaald’. Helaas, zo meldt de Limburger Koerier, kwam voor de eigenaar van de boot, de ’32-jarige G.H.D, wonende in de Havenstraat’, en het ‘5-jarige jongetje A.R. wonende aan de Hooge Brugstraat’ de redding te laat. Omstreeks tien uur werd ‘het lijkje van het verdronken knaapje’ uit het water gehaald, terwijl drie kwartier later ook het stoffelijk overschot van de eigenaar van de boot werd opgehaald.
De twee dodelijke slachtoffers werden ‘per politie-brancard naar het lijkenhuis van het ziekenhuis Calvariënberg overgebracht’. Het nieuwsartikel in de Limburger Koerier sluit af met de navolgende zin, waaruit blijkt hoe groot de impact van deze ramp was in Maastricht: ‘De deelneming met de families van de slachtoffers dezer ramp is in de stad zeer groot, en de belangstelling voor het gebeurde uitte zich in drukke opgewonden gesprekken van groepen menschen, die de bijzonderheden van het vreeselijk ongeluk bespraken en van hun deernis en meeleven met de getroffen families blijk gaven.’

Wie waren de slachtoffers?
Ik wilde uiteraard weten wie de beide slachtoffers waren, en daarom raadpleegde ik het overlijdensregister van de burgerlijke stand van Maastricht uit het jaar 1941. ‘G.H.D.’ kon worden geïdentificeerd als de tweeëndertigjarige grondwerker Guillaume Hubert Daemen, die gehuwd was met Ida Elisabeth Pieters. Guillaume Hubert was op 27 oktober 1908 in Elsloo geboren als zoon van Jan Hubert Daemen en Elisabeth Petronella Houben. Ten tijde van zijn overlijden leefden zijn ouders nog. In de overlijdensakte die op 25 juni 1941 werd opgemaakt, is als tijdstip van overlijden ‘half tien uren namiddag’ vermeld. Dit stemt ook overeen met het tijdstip van de ramp, zoals vermeld in de Limburger Koerier. Overigens werd in de Limburger Koerier vermeld dat Guillaume Hubert Daemen woonachtig was in de Havenstraat, terwijl de overlijdensakte spreekt over het adres Plankstraat 18.

Het vijfjarige slachtoffertje was Arnoldus Roumans, zoon van de in Boorsem (België) geboren grondwerker Joannes Hendrikus Roumans en de in Schinnen geboren Maria Anna Gorissen. Volgens de overlijdensakte, opgemaakt op 26 juni 1941, woonde het gezin Roumans-Gorissen op het adres Hoogbrugstraat 61. Het vreemde is dat als tijdstip van overlijden wordt vermeld: ‘half elf uren namiddag’. Dit moet op een vergissing berusten.

Een ander slachtoffer
Op donderdagavond 19 juni 1941, slechts vijf dagen vóór het drama op de Maas, speelde zich ‘in de Maas aan den oever op Sint Pieter’ ook een drama af, zo valt te lezen in de Limburger Koerier van 20 juni 1941. Het slachtoffer was de vijftienjarige Johannes Godding, die op die avond omstreeks acht uur verdronk. De Limburger Koerier schrijft: ‘De jongen schijnt verongelukt te zijn in een kuil in de Maas, waarvoor hij door andere zwemmers, die eveneens het zwemverbod in de Maas overtreden hadden, was gewaarschuwd.’ De schipper Th.E. Janssen van het schip ‘Streven’ wist de jongen met zijn roeiboot een uur na het ongeluk met een dreghaak uit de Maas te halen.
Eenmaal uit het water gehaald, probeerde de politie met hulp van omstanders door middel van ‘kunstmatige ademhaling de levensgeesten weer op te wekken.’ Er werd zelfs een ‘zuurstof-apparaat’ bij gehaald. Maar het was al te laat. Het stoffelijk overschot werd vervolgens naar het ziekenhuis overgebracht. Een dag later, op 20 juni, werd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand aangifte gedaan van het overlijden. De tiener Johannes Godding bleek glasblazer van beroep te zijn. Met zijn ouders, de grondwerker Louis Godding en Maria Halder, woonde hij op het adres Abtstraat 20.
