Inhoudsopgave
In mijn notarispraktijk heb ik regelmatig cliënten aan tafel die een samenlevingscontract willen bespreken. Een dergelijk contract wordt doorgaans in verband gebracht met twee mensen die een liefdesrelatie met elkaar hebben. Een liefdesrelatie is echter geen vereiste voor het maken van een samenlevingscontract.
Zo kunnen ook bijvoorbeeld twee samenwonende zussen of vrienden een samenlevingscontract laten opstellen. Iedereen die met iemand anders een gemeenschappelijke huishouding voert, kan door de notaris afspraken zwart op wit laten zetten. Een moderne uitvinding kan een samenlevingscontract niet genoemd worden, want ook in het verre verleden stelden Maastrichtse notarissen akten op waarbij samenwonende personen afspraken maakten over de gevolgen van hun samenwoning. Van een liefdesrelatie was echter nooit (aantoonbaar) sprake in dergelijke gevallen. We verplaatsen ons naar het jaar 1750.
Samenwonende priesters
Notaris Guillaume Caris ontving op 5 oktober 1750 Joannes Jacobus Lenaerts en Joannes Janssen op zijn kantoor. Beide heren waren seculiere priesters. Een seculiere priester is een geestelijke die niet verbonden is aan een kloosterorde. In tegenstelling tot een reguliere priester, die gehoorzaamheid heeft beloofd aan een kloosteroverste, heeft een seculiere priester gehoorzaamheid beloofd aan de bisschop van zijn bisdom. De priesters vertelden de notaris dat zij recentelijk samen een huis met tuin hadden gekocht voor een bedrag van 4.500 gulden. Dit huis droeg de naam ‘de trappen’, en was gelegen ‘op den schuttenberg’ in het midden van de toegangsweg die leidde naar ‘de nieuwe cloosterlijcke kercke der Eerwaerdige Patres Minderbroeders’. Deze ‘cloosterlijcke kercke’ betreft de Minderbroederskerk op de Minderbroedersberg. De priesters waren voornemens samen in dit huis te gaan wonen en daar een gemeenschappelijke huishouding te gaan voeren. In verband daarmee wilden zij graag de tussen hen gemaakte afspraken op papier laten zetten door notaris Caris.
Eén van de afspraken die in een modern samenlevingscontract worden gemaakt, is de verhouding waarin de samenwoners zullen bijdragen aan de gemeenschappelijke huishoudkosten. Ook de priesters maakten daarover afspraken bij notaris Caris. De loonkosten van de dienstmeid en de kosten van onderhoud en herstel van het huis wilden zij ieder voor de helft betalen. Tegenwoordig wordt regelmatig aan het samenlevingscontract een lijst gehecht waarop de persoonlijke eigendommen van de samenwoners zijn vermeld. Ook de priesters wilden daar afspraken over maken, zo laat de akte van notaris Caris ons weten. Het zou uiteraard zeer interessant zijn geweest om anno 2025 te weten wat zich in 1750 zoal bevond in een huis van twee samenwonende priesters, maar helaas werd de lijst niet aan de akte gehecht.
Een ‘commensael’
De priesters gaven elkaar de vrijheid om familie en vrienden thuis uit te nodigen en te trakteren op een diner of een glas wijn, maar de kosten daarvan droeg de gastheer zelf. Dergelijke kosten wilden zij niet met elkaar delen. Ook over een eventuele ‘commensael’ (kostganger) werden afspraken gemaakt. Alleen in gezamenlijk overleg mocht een ‘commensael’ in huis worden genomen. Dit mocht nooit zonder toestemming van de ander geschieden. Ook de situatie van ziekte kwam aan tafel bij notaris Caris ter sprake. Ingeval van ziekte zou ieder van de priesters zijn eigen kosten betalen in het kader van ‘hulpmiddelen en medicamenten’.
In hedendaagse samenlevingscontracten wordt in veel gevallen de afspraak gemaakt dat ingeval van overlijden alle gemeenschappelijke eigendommen, waaronder een huis en inboedel, toekomen aan de langstlevende van de samenwoners. Dit wordt een verblijvingsbeding genoemd. Weliswaar maakten de priesters ook voor die situatie een afspraak, maar die afspraak zorgde er niet voor dat het huis volledig eigendom werd van de langstlevende priester. De helft van het huis zou in dat geval namelijk toekomen aan de erfgenamen van de overledene, maar de langstlevende priester mocht die helft van het huis dan wel verhuren en ook de huuropbrengsten gebruiken. Daar stond dan wel tegenover dat de langstlevende van beiden alle kosten van onderhoud en herstel van het huis alleen moest betalen.
In de akte van notaris Caris werden nog diverse andere afspraken gemaakt, waaronder afspraken ten aanzien van schade door onder meer brand, bliksem, storm en vijandelijke belegeringen van de stad. Ook maakten de priesters duidelijke afspraken over de situatie dat één van beiden niet meer met de ander wilde samenwonen.

Guillaume Beaujean en zijn stiefdochter Eva Maria Frijns
Wie ook een samenlevingscontract maakten, waren de op dat moment tweeënvijftigjarige weduwnaar Guillaume Beaujean en zijn zevenendertigjarige stiefdochter Eva Maria Frijns. Nadat Anna Willems, de echtgenote van Guillaume, en de moeder van Eva Maria, in 1788 was overleden op de pachthoeve van kasteel Meerssenhoven in Itteren, was Guillaume met onder meer zijn stiefdochter Eva Maria Frijns, en zijn zoon Pieter Beaujean, verhuisd naar Bunde, waar hij ging wonen ‘aan het Hoolhuys’. Nadat zoon Pieter Beaujean in het huwelijk was getreden, bleef Guillaume alleen achter met Eva Maria. Eva Maria had inmiddels de rol van mantelzorger op zich genomen, en dat zou de reden zijn dat Guillaume en Eva Maria op 17 januari 1793 een bezoek brachten aan notaris Antoine Wilmar in Meerssen. Diverse afspraken werden op die dag op papier gezet, onder meer ten aanzien van de situatie dat Guillaume zou gaan hertrouwen of als hij zou overlijden. In dergelijke gevallen zou Eva Maria verzorgd achter moeten blijven.
Uiteindelijk zou het Eva Maria zijn die haar stiefvader in de steek liet. Toen zij tweeënveertig jaar oud was, trouwde Eva Maria met de dertigjarige Maastrichtse koetsier Joannes Adrianus Lemmens. Hun huwelijk werd op 15 april 1798 door de ambtenaar van de burgerlijke stand van Maastricht voltrokken. Net zoals haar moeder Anna Willems, die twee maal met een veel jongere man was gehuwd, had Eva Maria dus ook een veel jongere echtgenoot gevonden. Ondanks zijn leeftijd van pas dertig jaar, was de bruidegom toen al bijna twee jaar weduwnaar. Uit het huwelijk Lemmens-Frijns zouden geen kinderen worden geboren. Op 20 augustus 1805 blies de vijftigjarige Eva Maria haar laatste adem uit. Op dat moment woonden zij en haar echtgenoot in de Boschstraat. Haar stiefvader Guillaume Beaujean leefde toen nog. Hij overleed ruim twee jaar later, op 5 december 1807, in Bunde.
Na het overlijden van Eva Maria hertrouwde de achtendertigjarige Joannes Adrianus Lemmens in Maastricht op 3 april 1806 met de vijftigjarige Elisabeth Joseph Stoolman. De bruidegom had overduidelijk een voorliefde voor oudere dames. Joannes Adrianus Lemmens overleed in Maastricht op 21 december 1819. Hij woonde toen nog in de Boschstraat en was logementhouder. Zijn derde echtgenote zou hem nog lang overleven. Zij sloot op 11 oktober 1833 voor eeuwig haar ogen.
