Doorgaan naar artikel

André Rieu en het Maastrichtse garnizoen

Zicht op Maastricht (1642). Beeld: Public Domain, Wikimedia Commons

Inhoudsopgave

Vorig weekend bezocht ik voor de allereerste keer de Maastrichtse kazematten. Het bleek een bezoek te zijn dat ik eigenlijk al veel eerder had moeten afleggen. De kazematten zijn een ondergronds netwerk van gangen en tunnels die onder de stad lopen. Ze dienden oorspronkelijk als verdedigingswerken en militaire opslagruimten.

In de loop van de geschiedenis zijn de kazematten van groot strategisch belang geweest. De tunnels werden tijdens belegeringen van de stad door soldaten gebruikt om de vijand ondergronds te ‘verrassen’. Mocht je de kazematten nog nooit bezocht hebben, dan is mijn tip om een bezoek te plannen. Je zult een belangrijk onderdeel van de (verborgen) geschiedenis van Maastricht ontdekken.

Een foto die ik maakte tijdens mijn bezoek aan de kazematten.

Beeldenstorm
Terwijl ik door het ondergrondse gangenstelsel liep, realiseerde ik mij weer eens wat voor een impact de aanwezigheid van een garnizoen in Maastricht gehad moet hebben op de stad. Een garnizoen is een militaire term voor een niet vastgesteld aantal soldaten of militaire onderdelen dat op een specifieke plaats is gestationeerd. Een garnizoensstad is een stad van militair belang, waar één of meerdere regimenten (militaire eenheid) gevestigd is of zijn. Maastricht was een dergelijke stad van militair belang. Tot 1567 verdedigde de stad zichzelf tegen vijanden met behulp van schuttersgilden en de burgerij die in ambachten was verdeeld.

In 1566 vonden in de Spaanse Nederlanden op grote schaal door protestanten aangerichte vernielingen plaats van heiligenbeelden en andere religieuze katholieke objecten. Deze vernielingen kennen we als de Beeldenstorm. Ook in Maastricht woedde de Beeldenstorm. Als reactie op de Beeldenstorm besloot landvoogdes Margaretha van Parma, halfzus van de Spaanse koning Filips II, in 1567 om in Maastricht een garnizoen te stationeren. Vanaf dat moment zou Maastricht een garnizoensstad zijn, met een militaire gouverneur. Dat betekende concreet dat voortaan een grote hoeveelheid soldaten werd ondergebracht in Maastricht om de stad te beschermen tegen de vijand. 

De Beeldenstorm in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen (1566). Een gravure, gemaakt door Frans Hogenberg. Beeld: Atlas van Stolk

Faliezustersklooster
Het stationeren van een garnizoen in een stad, of de uitbreiding van het bestaande garnizoen bij oorlogsdreiging, kon leiden tot een compleet nieuwe samenleving binnen een stad. Het waren namelijk niet enkel soldaten die naar die stad verhuisden. Sommige soldaten waren getrouwd en werden vergezeld door vrouw en kinderen. Ook konden soldaten een liefde vinden in de stad waar ze in garnizoen lagen, waarna een gezin werd gesticht. Een dergelijk nieuwe samenleving binnen een stad had uiteraard ook nadelen.

Zo klaagden de zusters van het Maastrichtse Faliezustersklooster op 27 juli 1761 bij het stadsbestuur over het feit dat dertien jaar eerder, tijdens het beleg van 1748, hun klooster was overspoeld door maar liefst vijfhonderd soldaten met hun vrouwen en paarden, nadat deze vanuit de barakken in de Boschstraat waren overgeplaatst naar het Faliezustersklooster. Onder meer deuren en andere houten voorwerpen werden in die periode verbrand. Maar ook andere vernielingen ontstonden door de aanwezigheid van de soldaten en hun gevolg in het klooster. Sindsdien was het klooster zeer ruïneus en bouwvallig, zo blijkt uit de klacht van de zusters.

Het Faliezustersklooster in Maastricht. Tijdens het beleg van 1748 hadden de zusters van dit klooster veel hinder ondervonden van de soldaten die in het klooster woonden. Een tekening, in 1846 gemaakt door Philippe van Gulpen. Beeld: Beeldbank Historisch Centrum Limburg (HCL)

André Rieu
Hoewel het Maastrichtse garnizoen voor de inwoners van Maastricht een grote last was, in de zeventiende en achttiende eeuw waren vaak zo’n drie- tot zesduizend soldaten in de stad, leverde die aanwezigheid van een garnizoen ook veel economisch voordeel op voor de inwoners van Maastricht. Soldaten waren bijvoorbeeld frequente bezoekers van herbergen en koffie- en wijnhuizen in de stad, en daar profiteerden onder meer ook bierbrouwers en bakkers van.

Zo blijkt uit een notariële akte, die op 7 november 1755 werd opgemaakt door notaris Peter Frederix, dat de Maastrichtse bakker Nicolaes Gudi tijdens de oorlog van 1747-1748 broden had geleverd aan Elisabeth van der Stegen, de echtgenote van Dominicus Overenbergh, trompetter in het leger. Elisabeth had tijdens die oorlog een ‘auberge’ (herberg) gedreven in Maastricht. De constante aanwezigheid van een soldatenpopulatie zorgde er ook voor dat de stad wemelde van de prostituees. De meisjes van plezier kwamen van heinde en verre om hun diensten aan te bieden aan de soldaten in Maastricht, zowel op straat als in de talloze (illegale) bordelen.

Uit de notariële akten van Maastrichtse notarissen blijkt dat de diverse regimenten die in Maastricht in garnizoen lagen, hun benodigdheden, waaronder kleding, afnamen bij lokale ondernemers. De stad werd in economisch opzicht steeds meer afhankelijk van het Maastrichtse garnizoen. Al snel kun je dan de vergelijking maken met een persoon als André Rieu. Vorige week was in De Limburger te lezen dat in 2019 werd berekend dat Rieu Maastricht jaarlijks ruim dertig miljoen euro oplevert. Dat bedrag is alleen maar meer geworden door zijn winteroptredens in het MECC.

Verslaggever Joos Philippens schreef in zijn artikel in De Limburger: ‘Maastricht zonder André Rieu? Het lijkt ondenkbaar, maar ook de wereldberoemde stehgeiger heeft niet het eeuwige leven. Als hij stopt, dreigen Vrijthof en omgeving in de zomer stil te worden. Geen toeristen meer, geen volle hotels en restaurants. De rust zal voor sommige Maastrichtenaren een verademing zijn, maar economisch is dat een ander verhaal.’ Ook in de voorbije eeuwen zullen veel Maastrichtenaren vaak verlangd hebben naar een stad zonder soldaten, maar het economische belang van de aanwezigheid van al die soldaten moet voor Maastricht niet onderschat worden.

Een bordeelscène. Een zeventiende-eeuws schilderij, geschilderd door Jacob Toorenvliet. Prostituees kwamen van heinde en verre naar Maastricht om de soldaten vertier te bezorgen. Beeld: Public Domain, Wikimedia Commons

De hoedenmaker Engel Maes
In de Grote Staat woonde de hoedenmaker Engel Maes. Engel, in 1655 geboren in de heerlijkheid Sint Pieter, was één van die vele Maastrichtenaren die welvarend waren geworden dankzij het Maastrichtse garnizoen. In april 1685 kreeg Engel een opdracht van het regiment van overste Fagel om voor het einde van de maand mei 456 hoeden te leveren aan dat regiment. Drie gevolmachtigden van overste Fagel, namelijk de heren Lambricht Pain et Vin, Peter Willocqueau en Gabriel Mallett, zaten op 27 april 1685 samen met Engel Maes aan tafel bij notaris Jacobus Christophorus à Cruce.

De notaris zette alle afspraken zwart op wit. In de loop der tijd kreeg Engel steeds meer opdrachten vanuit de diverse regimenten in de stad. Zo ondertekende hij op 21 november 1691 bij notaris Joannes Corstius een akte waarbij hij zich verplichtte om vóór 1 april 1692 zevenhonderd zwarte hoeden te leveren aan het in de stad aanwezige Schotse regiment van kolonel Angus. Elke hoed moest versierd worden met een witte wollen galon (sierband) en met een hoedband. Al die opdrachten zullen Engel Maes geen windeieren hebben gelegd. Hij werd dusdanig welvarend dat hij in staat was om grote sommen geld uit te lenen aan Maastrichtenaren die behoefte hadden aan geld.

Op 19 maart 1700 leende hij bijvoorbeeld een bedrag van tweeduizend gulden, in die tijd een enorm bedrag, uit aan de Maastrichtse koopman Johan Claessens. Notaris Johan Wijnand de la Haije legde alles keurig vast. Een jongere broer van Engel, Jan Maes, was overigens bierbrouwer in Maastricht. Hij woonde met zijn gezin op de Moesmarkt (het huidige Sint Amorsplein). Als Maastrichtse bierbrouwer zal Jan niet hebben geklaagd over de soldaten dankzij wie zijn omzet niet gering zal zijn geweest.

'De Hoedemaker', een zeventiende-eeuwse gravure door Jan Luyken. De in de Grote Staat woonachtige hoedenmaker Engel Maes verdiende goed geld aan de aanwezigheid van het Maastrichtse garnizoen. Beeld: Public Domain, Wikimedia Commons

De Passementmaker Orian Valentijn
Nagenoeg alle straten in de wijk Belfort zijn vernoemd naar oude ambachten. In die wijk vinden we onder meer de Passementmakersdreef. Een passementmaker, of passementwerker, is een gespecialiseerd kleermaker die onder meer belegsels, borduurwerk, galon en tressen (gevlochten goud- of zilverdraad) vervaardigde. In passement kunnen ter decoratie kwastjes, gaas, pompons, franje en rozetten verwerkt worden, en materialen als kant, zijde en kralen. Passementen werden veelal op kleding van hoogwaardigheidsbekleders, maar ook van bijvoorbeeld militairen, bevestigd.

De in Maastricht woonachtige passementmaker Orian Valentijn nam op 15 november 1691 een opdracht aan vanuit het regiment van de graaf van Salm. Orian moest vóór 1 maart 1692 een grote hoeveelheid grote en kleine franjes, gallon (sierband), kwastjes en andere versieringen voor de kleren van de soldaten leveren. Notaris Joannes Corstius noteerde de tussen beide partijen gemaakte afspraken. Koopman Jeremias Schmits nam op zijn beurt op 24 februari 1750 een opdracht aan van het regiment van de graaf van Flodrop Wartensleben om negentig grenadiersmutsen van berenvel te leveren. Het berenvel moest van nature zwart zijn, en mocht niet zwart geverfd zijn.

Notaris Peter Frederix zorgde er voor dat de gemaakte afspraken voor het nageslacht bewaard bleven. Ook koopman Matthijs van Gangelt was helemaal in zijn nopjes om inwoner te zijn van een garnizoensstad. Hij kreeg in 1691 een grote opdracht van het eerder genoemde Schotse regiment voor de levering van diverse kledingstukken voor de soldaten. Notaris Joannes Corstius regelde op 8 november 1691 dat de afspraken op papier werden gezet. De echtgenote van Matthijs zou de goede zaken die haar man voerde met het Maastrichtse garnizoen na zijn overlijden voortzetten.

Een portret van de Spaanse prinses Margaretha Theresia van Habsburg, gehuwd met haar oom, de Duitse keizer Leopold I. Zij overleed in 1673 op eenentwintigjarige leeftijd in het kraambed. Zij draagt op dit portret, in 1667 geschilderd door Jan Thomas van Ieperen, een rijkelijk versierde jurk. De versieringen werden gemaakt door een passementmaker. Beeld: Kunsthistorisches Museum, Wenen

Laatste Nieuws

Ons nieuws is en blijft altijd gratis als je je inschrijft voor de gratis nieuwsbrief

Er is iets misgegaan. Probeer het later opnieuw

Bedankt voor uw aanmelding. Controleer uw e-mail om de inschrijving af te ronden